1927-1966

De start op de werf kon eigenlijk niet op een slechter tijdstip beginnen. De skutsjebouw was vrijwel gestopt, het vervoer te water neemt gelijdelijk steeds meer af en het vervoer over de weg toe. Ook nam na 1925 de handel in terpmodder snel af, de Friese boeren schakelden massaal over op kunstmest. Ook het turfvervoer uit de veenkolonien minderde en zou op termijn grotendeels worden vervangen door steenkool, welk vervoer geschiedde per trein. De gehele economie raakt in verval met als dieptepunt de beursval in New York. Ondanks deze moeilijke tijden lukt het Barteld toch om het hoofd boven water te houden. Met een minimum aan personeel heeft hij deze jaren de werf gerund. Zijn broers Herman, Jan en Jo(hannes) hadden intussen ander werk gevonden.

In 1932 trad Barteld in het huwelijk met MAAIKE BOELES KOOISTRA. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren, Tine, Koosje, Boele (1938) en Tjib(bele)(1940).

In deze periode heeft een geleidelijke opkomst plaats in de bouw van plezierboten zoals salonboten, notarisboten en bakdekkruisers. Uit 1932 is de bouw van een bakdekkruisertje bekend de “Si-ja”voor een fam. Visser uit Dokkum. Bijzonder feit is dat dit scheepje volledig gerestaureerd is, in 2002, op dezelfde werf waar het gebouwd werd. Waarschijnlijk is dit scheepje opgevallen, want op 2 aug.1934 werd hier de voor de Dokkumer fam. Hiemstra gebouwde “Hilda” van 8 mtr. lengte te water gelaten. Een geweldige order was die van N.V.B. Staal. uit Leeuwarden die 25 pramen liet bouwen.Dit bedrijf stond op Schenkeschans en was voor vervoer geheel op het water aangewezen.Tot na W.O.2 heeft men hier veel onderhoudswerk aan overgehouden. Personeel wat in deze periode op de werf werkte bestond uit, Rein Kooistra, een zekere Wiebe, Ulbe Stienstra en Douwe Ulbes IJsselstein.

Een nieuwe tegenslag was het uitbreken van W.O.2 . Wegens gebrek aan materiaal kwam het werk op de helling grotendeels stil te liggen. Alleen klein reparatiewerk vond plaats. Gedurende deze tijd is de familie v/d Werff aktief geweest in het verzet. Ook onderduikers, waaronder een Joods gezin,wat als onderkomen een schip had wat in de loods lag, zijn door hun geholpen. Door verraad werd een deel van de verzetsmensen in het dorp opgepakt. Om dat men vreesde, dat door ondervraging, deze mensen zouden doorslaan, werd ijlings naar andere plaatsen voor de wapens gezocht. De motzolder in de loods op de werf was een van deze plaatsen. Toch lekte er iets uit, waardoor ook de fam. v/d Werff tijdelijk moest onderduiken en met hun de onderduikers op de werf. Alleen de evacuees bleven achter.   Zoals al eerder in dit artikel aangegeven, werd bij de daarop volgende huiszoeking de aanwezige administratie meegenomen voor nader onderzoek. Het heeft de Duitsers echter geen aanwijzingen opgeleverd, gevolg was wel dat bijna alle gegevens over de werf hierdoor verdwenen zijn. Na vier weken keerden de mensen weer terug naar de werf.

Toen na de oorlog de draad weer moest worden opgepakt bleek het moeilijk om aan materiaal te komen. De wederopbouw kwam op de eerste plaats. Barteld kocht in 1946 een stuk of zeven teakhouten marine sloepen en bouwde deze om en op voor de pleziervaart. Vier van deze schepen kwamen in de verhuur.De eerste serie schepen met meeuwennamen. Barteld was hiermee na Douwe Hofstra uit Leeuwarden het tweede bedrijf in Friesland wat zich toespitste op deze tak van watersport.

Als personeel vinden we nu op de werf, Douwe Ulbes IJsselstein, Sjoerd Weenings en Doede Bethlehem. De beide laatste personen waren hier in de oorlog komen werken maar zijn omstreeks 1950 omdat er te weinig werk was vertrokken naar de Frico welk bedrijf toen een grote behoefte aan personeel had. Douwe Ulbes IJsselstein vertrok rond 1952 via Bijlsma in Warten naar de Nederlandsche Spoorwegen. Hij werd opgevolgd door Hendrik Overeinde die hier heeft gewerkt tot 1953/54. Ook zoon Boele maakte sinds 1951, toen 13 jaar oud, deel uit van het personeel. In 1956 werd de eerste kruiser naar eigen ontwerp gebouwd, “Meeuw” genaamd. Dit was de eerste van een reeks huurschepen welke in de hierop volgende jaren in de wintermaanden gebouwd werden. Zo werden achtereenvolgens in 1957 de “Explorer” en in 1959 de “Zeevalk”gebouwd. Dit schip heeft een lengte van 11 mtr. en is gezamenlijk gebouwd door Barteld, Boele en Tjib. In 1960 volgde de “Zeemeeuw” die door Barteld en Tjib tezamen werd gebouwd, het werd het laatste geklonken schip.Ook de lastechniek trachtte men nu onder de knie te krijgen, want de gangboorden van dit schip werden gelast door Harmen v/d Woude.

De zware gereedschappen welke op de werf gebruikt werden, waren handbediend, zowel de plaatschaar als de ponsmachine zijn nooit door elektrische vervangen. Als stille getuige van dit tijdperk staan ze nu nog in de loods. Ook werden de schepen met handbediende lieren de helling opgetrokken. Alleen de pomp van het smidsvuur en de handboormachines waren elektrisch. De werf was oorspronkelijk uitgerust met 2 sleephellingen, pas in de jaren zestig werd 1 ervan vervangen door een vaste railhelling en een verplaatsbare kleinere railhelling met lorries. Nu is alleen de vaste railhelling nog aanwezig. Vanaf 1956 werd het hout voor de opbouw en binnenbetimmering betrokken van timmerbedrijf Schildstra uit Akkrum, wat ook de geprofileerde afwerklatjes en schrootjes leverde. Werd bij de “Meeuw” alle betimmeringswerk nog uitgezaagd met een handzaag en een schrobzaag bij de volgende schepen gebruikte men een decoupeerzaagmachine. Door de voorprofilering was een uitgebreid assortiment aan houtbewerkings machines niet nodig en kon praktisch in alle gevallen met het aloude en opgenoemde handgereedschap worden volstaan. Het laswerk werd autogeen gedaan tot en met de laatste boot die op de werf werd gebouwd.

In 1960 raakte Barteld langdurig ziek en kon gedurende 3 jaar niet werken. Tjib die op dat moment in militaire dienst zat kreeg verlof om het bedrijf mee gaande te houden, ook was hij genoodzaakt zijn opleiding voor leraar nijverheidsonderwijs hierdoor op te geven.

In 1961 werd in opdracht van Dr. Lofvers uit Sneek , naar een ontwerp van Westra, een Noorse kotter gebouwd welke geheel werd gelast en kompleet opgeleverd. Daarna volgden voor de eigen vloot in 1963 de “Zilvermeeuw en in 1964 de “Mantelmeeuw”. In 1965 werd in opdracht de kruiser “Elan” gebouwd met een lengte 11 mtr. voor de Hr. De Ron uit Amsterdam ontworpen door Vripack te Sneek. Daarna volgde in 1966 de bouw van 2 casco’s van het zelfde model als de “Elan” voor Heren Hoving en Verkerk uit Haulerwijk.

Scan10007Scan13Scan15Scan16Scan30Scan300Scan10005